Titel Het geslacht Van Lockhorst
Jaar 1947
Omschrijving stamreeks van de familie Van Lockhorst, vooral afkomstig uit Weesp.
Categorie Genealogie
Afkomstig Uit Ned Adelsboek ?

Van Lockhorst

door MR. J. W. GROESBEEK.

Bij het bewerken van jaargang 1948 van Nederland's Adelsboek, zag de redactie zich gesteld voor de vraag of de stamreeks van Lockhorst, zoals deze voorkomt in de 13e jaargang (1915), ongewijzigd zou kunnen blijven. Er was namelijk enige twijfel gere-zen aan de juistheid ervan. Als twaalfde gener.atie van dit geslacht vermeldt jg.1915 namelijk een Willem van Lockhorst, die in 1568 geëmigreerd zou zijn en te Straalsund in 1571 overleden. De gegevens omtrent Willem waren vaag en oncon-troleerbaar. Zijn zoon Boudijn Willemsz. daarentegen zou schepen van Weesp geweest zijn, een feit dat zich minder aan onze waarneming onttrekt. Dit bracht de redactie van het Adelsboek ertoe mij de vraag voor te leggen of de mogelijkheid aanwezig was de stamreeks van Lockhorst met bewijsstukken te staven. Dit was geen eenvoudige opgave, daar de Doop-, trouw- en begraafboeken van Weesp, die in het Rijksarchief bewaard worden, eerst met het jaar 1671 aanvangen, terwijl ook de notariële protocollen eerst vanaf het jaar 1623, en dan nog met hiaten, bewaard gebleven zijn. Het zgn. rechterlijk archief van Weesp bezit echter oudere bestand- delen, en wel een serie transportregisters, die in 1578 en een schepenrol, die reeds in 1546 begint (met een hiaat van 1579-1583).

Ter verduidelijking van hetgeen volgt veroorloof ik mij in het kort de generaties, die hier ter sprake komen, uit het Adelsboek 1915 over te nemen:

  1. Adam van Lockhorst, overl.1556, tr. 1e: Cornelia Versteeg, overl. vóór 1550; tr. 2e: Johanna van Grootveld, geb. Amersfoort.
  2. Willem van Lockhorst, emigreerde met zijn halfbroeder Cornelis naar de Oostzee provincies 1568, overl. te Straalsund 1571, tr. N. N., overl. Amersfoort 18 Oct. 1594 als de weduwe van Willem Adamsz. van Lockhorst.
  3. Boudijn Willemsz. van Lockhorst, schepen van Weesp, overleden aldaar 1629, tr. Maria van Schellingwoude.
  4. Pieter Boudijnsz. van Lockhorst, geb. Weesp 1585, grootbaljuw van Amstelland, overleden Amsterdam 25 Maart 1651, tr. aldaar (aanget. 29 Oct.) 1610 Maria Cruijdenier, geb. Dordrecht, dr. van Huijbert Nicolaesz. en Maria Pietersdr.

Een vluchtig onderzoek leerde al spoedig, dat de naam van Lockhorst in de Weesper bronnen vóór 1631 niet voorkwam. Er diende dus gezocht te worden naar een Boudewijn Willemsz. Inderdaad werd deze aangetroffen en wel voor de eerste maal op 17 Febr.1587 in de Schepenrol van Weesp. Marten Vranckensz. belooft dan aan Bout Willemsz. te betalen de door deze in judicio geëiste landhuur over het afgelopen jaar [1]. Op 27 Oct.1587 daaropvolgende blijkt hij echter zelf achterstallig te zijn met het betalen van rente aan de Memorie te Weesp, weshalve hij door het gerecht tot betaling veroordeeld wordt [2]. Een tiental jaren gaan voorbij zonder dat wij hem genoemd vinden. Op 10 Sept. 1596 [3] treedt hij tezamen met Gijsbrecht Adriaensz. op tegen Adriaan Adriaensz, die op 10 Dec. veroordeeld wordt.

Op 8 Oct. 1597 zien we hem voor het eerst in familieverband. Bout Willemsz. en Peter Gherytsz. Preeckstoel blijken, als ooms en voogden over de nagelaten kinderen van Jan Willem Berensz. en Jannetje Gijsbertsz, diens huisvrouw, in geschil te zijn met Gherijt Lap [4]. In 1599 vinden wij hem als Boudewijn Willemsz. vermeld als schepen van Weesp [5]. Op 23 Maart van dit jaar blijkt hij, tezamen met Bruijn Claes Jansz. „als ooms en voogden van de kinderen van genoemde Jan Willem Berensz”, nog in proces te zijn met Gherijt Lap, die nu op zijn beurt als eiser optreedt [6]. Was het tot nu toe niet duidelijk op welke wijze het oom- en voogdschap van Boudewijn over de kinderen van Jan Willem Berensz. te verklaren was, de familie relatie wordt duidelijk uit een akte van 15 April 1602. Op genoemde datum trransporteert Boudewijn Willemsz, als oom en voogd over de nagelaten kinderen van zijn broeder Jan Willem Beerensz. en van wijlen Jannetje Ghijsbertsdr, aan Cornelis Govertsz, brouwer, een akker van 10 hont gelegen achter de kerk, die Jan voornoemd in 1595 reeds had verkocht, doch blijkbaar om een of andere reden niet had kunnen transporteren [7].

Boudewijn Willemsz. en Jan Willem Beerensz. waren dus broers. Nu kan men broeder zijn doordat óf een gemeenschappelijke vader óf een gemeenschappelijke moeder aanwezig is. Uit het feit, dat Boudewijn nimmer Boudewijn Willem Berensz, genoemd werd en ook Jan Willem Berensz. zich nimmer vertoont als Jan Willemsz, waren wij geneigd om hier aan een gemeenschappelijke moeder te denken.

Een nu gedaan onderzoek naar het nageslacht van Jan Willem Berensz. bracht aan het licht, dat een van zijn zoons zich ook na 1631 met de naam van Lockhorst tooit, evenals wederom diens zoon, zoals wij aanstonds nog zullen zien. Dit voerde, mede op grond van andere bewijzen die nog ter sprake komen, tot de consequentie, dat Boudewijn Willemsz. en Jan Willem Berensz. broeders waren van vaderszijde, zodat zij dus beiden zoons geweest moeten zijn van Willem Berensz, waardoor het uitgesloten werd, dat de stamreeks van het Adelsboek 1915 juist kon zijn, daar hier aan Willem tot vader gegeven werd Adam van Lockhorst. Uit een akte van 14 Jan. 1603 [8] blijkt voor het eerst, dat Boudewijn brouwer van beroep was. In 1604 was hij wederom schepen [9], blijkbaar zeer tegen zijn zin, want op 30 Maart 1604 eiste de schout 3 gld. boete van hem „omdat hij niet gecompareerd is om Justitie te administreren". Nog slechts eenmaal werd hij als schepen aangetroffen en wel in het jaar 1606.

Op 17 Mei 1605 [10] erkent Jan Barensz. van Marcken schuldig te zijn aan Boudewijn Willemsz, brouwer en burger deser stede, de somma van 150 Carol. gld. „in minderinge van de meerdere somme van gehaelde bieren”.

In hetzelfde jaar int hij achterstallige landpacht langs gerechtelijke weg [11]. In tegen-stelling tot zijn collegae-brouwers laat Boudewijn dus zelden iets van zich horen; de bronnen geven de indruk, dat hij een zeer rustig bestaan leidde, afkerig van processen en ook van de schepenstoel ! In de volgende jaren treedt hij dan ook zelden naar voren. Op 27 Oct.1623 b.v. wordt hij „weesvader" genoemd [12] en in 1630 regent van het weeshuis. Één akte, nl. die van 26 Juni 1607, doet hem zien temidden van zijn verwanten, weshalve deze akte iets uitvoeriger medegedeeld zal worden: Voor Schepenen van Weesp erkennen, op genoemde datum, Jan Gherijts Cuijp als man en voogd van Anna Willemsdr., Boudewijn Willemsz, voor zich zelf en als voogd over zijn zuster Marie Willemsdr, en Warner Henricsz. van Bronckhorst, als voogd over Truije Willemsdr, in die kwaliteit als mede-erfgenamen van wijlen Boudewijn Jansz, elk voor hun ⅕ part, “int halve huijs ende erve aen de Hoochstrate", dit aandeel verkocht te hebben aan wijlen Jan Willem Beerensz. toen deze nog leefde, en deswege hun aandelen nu te transporteren aan de kinderen en erf-genamen van Jan Beerensz. voorn. Hieruit zien wij dus, dat Boudewijn, behalve een broeder Jan, nog drie zusters had, en wel Anna, gehuwd met Jan Gherijtsz. Cuijp, Marie en Truije, op hen komen wij nog nader terug.

Boudewijn schijnt de brouwerij reeds vroeg aan zijn zoon Hendrik overgelaten te hebben, die op zijn beurt de zaak vaarwel zegt, wanneer „een compagnie" bestaande uit zijn broers en zusters haar gaat exploiteren. Ook aan deze compagnie kwam echter spoedig een einde. Voor de som, die Hendrik Boudewijnsz. van de compagnie nog te vorderen had, wordt hij echter wederom eigenaar van de brouwerij in 1629. Hij schijnt de zaak echter spoedig aan zijn vader overgedaan te hebben, daar deze in de nu volgende gebeurtenissen als de verantwoordelijke man optreedt. De moeilijk-heden waren toen blijkbaar al begonnen, want het moet ons wel bevreemden als wij zien, dat op 1 Oct.1630 schepenen van Weesp verklaren, dat zij zich, op verzoek van Jacob Willemsz. Huijsman, begeven hebben ter woonplaatse van Boudewijn Wil-lemsz, die „verclaerde dat de voorn. Jacob Willemsz. het gelt wel tsijnen huijse hadde gebracht, dan (= maar) dat hij nijet en weet waer dattet is gebleven" (!) [13]. Blijkbaar heeft hij dit geld benut om zijn schuldeisers tevreden te stellen, want donkere wolken waren zich boven zijn hoofd aan het samenpakken. Als wij Boude-wijn dan ook weer zien optreden is het om land te transporteren of om zijn brouwerij, „de Sleutel' geheten, hypothecair te verbinden [14]. Blijkbaar heeft hij dan ook reeds zijn geld opgenomen bij enige van zijn kinderen, want op 27 Oct. vestigt hij te hunne behoeve een hypotheek van 5000 gld. op zijn huis en brouwerij. De schuldeisers beginnen echter lastig te worden en spreken Boudewijn in judicio aan. In November 1630 treedt hij nog zelf op; in December laat hij zich echter vertegenwoordigen door zijn zoon Hendrik. Deze tracht door het verlenen van nog meer hypotheken op de brouwerij de zaak nog te redden. De brouwerij is intussen reeds verhuurd, maar de eigenaren schijnen niet meer bij machte te zijn de nodige reparaties aan de ge-bouwen te verrichten, zodat zij op 12 Mrt. 1631 [15] hierover door de huurder lastig gevallen worden.

Op 12 Mrt. treedt zijn zoon Hendrik nog namens hem op. De dreigende ondergang was echter niet meer te stuiten, op 1 April zal de brouwerij publiek worden verkocht. Boudewijn heeft die dag echter niet meer beleefd, want tussen 12 - 25 Maart is hij, zeker wel 70 jaar oud, gestorven. De liquidatie van de brouwerij werd hierdoor gestagneerd, zodat de tegen 1 April 1631 aangekondigde veiling eerst in het jaar 1634 plaats vond. Vermoedelijk is de nalatenschap in staat van faillissement geraakt, want het gerecht van Weesp certificeert op 9 Juli 1636 dat de brouwerij „de Sleutel" in Dec. 1634 door „de E. Heeren Curateurs bij den gerechte alhier gestelt ende geordonneert over de nagelaten boedel van Boudewijn Willemsz. zal. ged." aan de meestbiedende verkocht was. Kooper was gebleven Boudewijns zoon Hendrick voor de som van 4010 Carol, gld. Als Hendrik Boudewijns van Lockhorst verklaart hij op Juli 1636 deze koop te hebben gecedeert aan Willem Amelisz [16]. Als kinderen van Boudewijn worden in de akten genoemd:

  1. Hendrik Boudewijnsz, die wij voor het eerst aantroffen in een transportakte van 17 Juli 1612 [17]. In 1618 en 1619 [18] wordt hem land en een huis en erf getransporteerd. In laatstgenoemde akte wordt hij brouwer genoemd. Hij moet dus tussen 1605-1619 de brouwerij van zijn vader overgenomen hebben. Hij heeft deze echter niet lang behouden, want op 3 Mei 1624 [19] vinden wij hem als de Ed. Henrick Boudewijn, oud burgerm. en gewesen brouwer in de Sleutel deser stede, die vol-macht geeft tot het innen van de huur van een hem blijkbaar toebehorend huis, eveneens de Sleutel genaamd, gelegen op de Bierkay binnen Leiden. Dit huis te Leiden werd, zoals de gemeentearchivaris mij berichtte, op 22 Sept. 1623 door Jan Jansz. Huurluijt met de daartoe behorende bierstekerij verkocht aan Pieter en Hendrick Boudewijnsz, gebroeders, beide brouwers in „de Sleutel" te Weesp, en aan Weijntje Boudewijnsdr, weduwe van Anthony Bruijnings.

Op 19 Aug. 1625 [20] maakt Hendrik met zijn huisvrouw Aeltje Pietersdr. zijn testament. Uit deze akte weten wij, dat er twee kinderen uit dit huwelijk geboren waren, wier namen echter niet vermeld worden. Op 20 Juni 1626 komt Hendrik voor als regerend Burgemeester en doet een aankoop van een huis en erf, gelegen naast dat van zijn vader Boudewijn Willemsz. [21]. In het volgend jaar koopt hij tezamen met zijn broeder, de baljuw, nog een leeg erf [22]. In 1627 is hij wederom burgemeester [23] en doet hij nog een aankoop. In 1628 zet hij zijn aankopen, hetzij alleen, hetzij tezamen met zijn broeder, de baljuw, voort. Het schijnt, dat hij later toch deel uitgemaakt heeft van de compagnie, die zijn broeders Pieter en Hans tezamen met hun zuster Weijntgen opgericht hadden ter exploitatie van de brouwerij de Sleutel, want als op 21 Juni 1629 deze compagnie geliquideerd wordt, ontvangt Henrick, voor de 6000 gld., die hij nog te vorderen heeft, de genoemde brouwerij, waar hij reeds in woont, met nog 5 huizen. In 1630 gaat het ook met hem berg-afwaarts, althans deze conclusie mogen wij wel trekken als wij hem steeds land zien verkopen. Als de zaak geheel misgaat, treedt hij steeds op namens zijn vader. Ook na diens dood in Maart 1631 komt er blijkbaar voor hem geen einde aan de moeilijkheden. Hij zet tenminste de liquidatie van zijn bezittingen voort; op 12 Juli 1637 verkoopt hij twee huizen en op 31 Maart 1638 wederom twee [24]. Ook de brouwerij, die hij in 1634 uit de boedel van zijn vader aangekocht had, doet hij in 1636 wederom van de hand. Intussen had hij „oud burgemeester en raad der stede Weesp", met zijn broeder Pieter en zuster Weijntje, de bierstekerij „de Sleutel" te Leiden op 6 Juni 1635 wederom van de hand gedaan. Ook de familiemoeilijkheden waren niet terstond opgelost, althans op 4 Juni 1631 moeten de gebroeders Henrick en Pieter van Lockhorst compareren ten huize van de schout om aan hun tegenpartij, hun broeder Jan, hun rekening te exhiberen. Er is niet getracht zijn levensloop en die van zijn kinderen te volgen, daar deze buiten het bestek van dit onderzoek viel. Vermoedelijk is hij met zijn gezin uit Weesp vertrokken.

  1. Pieter Boudewijnsz, de tweede zoon van Boudewijn Willemsz. Op 31 Oct. 1610 tekent hij te Haarlem, na op 29 Oct. 1610 te Amsterdam ingetekend te zijn, in met Maria Huijberts. Hij woont dan op de Kolk te Amsterdam en is 25 jaar oud. In geen enkele akte vóór 1631 troffen wij hem te Weesp aan als „van Lockhorst". Op 27 Nov. 1618 koopt hij “een leech erf" te Weesp, gelegen naast een erf van zijn broeder Hendrik [25]. Hij schijnt zich vervolgens zelf weer in Weesp gevestigd te hebben, hij is schepen aldaar in 1624. Zoals wij reeds zagen, wordt hij bij de aankoop van de bierstekerij „de Sleutel" te Leiden, op 22 Sept. 1623 met zijn broeder Hendrik als „brouwers in de Sleutel" te Weesp vermeld. Dat wij inderdaad met hem en niet met een naamgenoot te doen hebben blijkt duidelijk uit een akte van 15 Nov.1624, waarbij een familiegeschil beslecht wordt ten huize van Pieter Boudewijnsz. binnen Weesp [26]. Op 30 Nov. d.a.v. geven de gebroeders Hendrick Boudewijn en Pieter Boudewijn, poorters dezer stede, een volmacht. Op 1 Oct.1627 troffen wij hem voor het eerst aan als baljuw van Amstelland en dijkgraaf van de Zeeburch [27]. Ook hij schijnt zijn deel gehad te hebben in de gevolgde moeilijkheden met de brouwerij; dit kon ook niet anders daar hij deel uitmaakte van de compagnie. Ook hij transporteert land, vermoedelijk om zijn vader aan contanten te helpen. Ook doet hij tegelijk met zijn broeder Hendrik en zijn zuster Weijntgen afstand van de hypotheek van 5000 gld, die hun vader te hunne behoeve op de brouwerij gevestigd had. Zoals wij zagen, over-leed de vader in Maart 1631; merkwaardig is het te zien, dat Pieter, zodra zijn vader gestorven is, zich van Lockhorst gaat noemen. Hij ondertekent dan echter deze akte nog als P. Boudewijns Ballyou. Op 28 April 1644 tekent Pieter een akte als P. Boude-wijn van Lockhorst, Ballyou van Amsterland ende dijckgraef van de Hoghe Dijck [28]. Zijn verdere levensloop valt buiten het bestek van deze studie.
  2. Warner Boudewijnsz, de derde zoon van Boudewijn Willemsz. De eerste maal dat wij hem aantroffen was op 20 Dec. 1623 [29], hij blijkt dan gehuwd te zijn met de weduwe van Pieter Lodewijcx, die in zijn leven ook brouwer geweest was. Ook Warner was brouwer en zal tusschen de jaren 1619-1624 in de brouwerij de SIeutel gekomen zijn [30]. Tesamen met zijn broeder Jan zal hij de brouwerij geëxploiteerd hebben, aan welk compagnieschap reeds op 15 Nov. 1624 weer een einde gekomen was, blijkens een uitvoerige memorie van die datum, die nog uitvoeriger besproken zal worden. In Nov. 1625 beschuldigt Jan zijn broeder Warner ervan, dat deze zich niet aan de gesloten overeenkomst van liquidatie heeft gehouden [31]. Vermoedelijk is hij niet lang daarna overleden, want bij alle moeilijkheden, die in de dertiger jaren rijzen, wordt zijn naam niet meer genoemd
  3. Jan Boudewijnsz. Van hem is eigenlijk niet veel meer bekend dan dat hij korte tijd met zijn broeder Warner de brouwerij de Sleutel geëxploiteerd heeft. Op 15 Nov. 1624 [32] is deze samenwerking echter geëindigd blijkens een „Memory van Jan Boudewijnsz. boven zijn capitaal heeft te eijsschen van zijn broeder Warnaer Boudewijnsz". De liquidatie ging blijkbaar met moeilijkheden gepaard, die eerst door tussenkomst van hun broeders Henrick en Pieter en van hun zwager Dirck Willemsz.

Abbas ten huize van Pieter te Weesp uit de weg geruimd konden worden. In Nov. 1625 klaagt Jan over de niet voldoening aan deze overeenkomst door Warner. Ook Jan schijnt geld nodig gehad te hebben (ten behoeve van zijn vader ?). Op 8 Mrt. 1630 erkent hij namens zijn vrouw Margriete Bannings en zijn zwager Jacob Banningh 4000 gld. schuldig te zijn aan Pieter Jansz. Sweelingh, koopman te Amster-dam, onder verband van een hofstede met 27 ½ morgen land. Op 15 Mei 1631 erkent hij, namens zijn vrouw, 200 gld. schuldig te zijn aan de Secretaris van Weesp [33]. Zoals wij boven reeds zagen had hij in 1631 moeilijkheden met zijn broeders Hendrick en Pieter [34]. Ook hem vonden wij verder niet meer vermeld.

  1. Hans Boudewijnsz. Hij moet opgevoed zijn ten huize van zijn broeder Jan, want deze brengt in zijn reeds meermalen genoemde memorie van 15 Nov.1624 een post in rekening „alsoe Hans Boudewijnsz. bij Jan Boudewijnsz. heeft gewoont, voor sijn montcosten” [35]. In 1629 treedt Hans op als voogd over zijn zuster Weijntje [36]. In 1631 wordt hij poorter van Weesp genoemd [37], wanneer hij een losrente van 10 Carol. gld. vestigt op 2 morgen land, welk land door hem op 27 April 1633 werd verkocht [38]. Uit deze akte blijkt dat dit land hem aangekomen was bij dode van zijn moeder „volgens d'acte van bewijs bij zijn comparants vader zal. op 27 Sept. 1630 voor schepenen van Weesp verleden". Helaas is deze akte niet bewaard gebleven. In een ongedateerde akte (van Mei 1635 ?) verbindt hij twee huizen en erven voor een schuld van 100 gld. [39]. Op 2 April 1642 wordt hij genoemd Hans Boudewijnsz. van Lockhorst, Raedt ende oud schepen deser stede [40]. Op 2 Oct.1652 geeft hij een volmacht op zijn vrouw Maria van Roodenburgh „om te mogen cautie stellen voor de somme van 4000 Carol. gld., volgens seker mandament bij eenen Willem van Paenderen voor den Ed. Hove van Hollant geobtineert [41].
  2. Cornelis Boudewijnsz. In Weesperakten hebben wij hem slechts tweemaal aange-troffen, namelijk op 23 Mei 1628, wanneer zijn vader hem ½ van 2 ½ morgen land geheten “het Haverland" overdraagt [42], en op 8 Mei 1631, op welke datum hij genoemd land transporteert aan gasthuisweesmeesters van St. Barbaragasthuis te Weesp Recht. Arch 2871, fol. 3vs">[43].. Aan laatstgenoemde akte danken wij de wetenschap dat hij brouwer te Haarlem was. Van Mevr. van den Bosch te Haarlem, die studie maakt van Haarlemse brouwerijen en hun eigenaren, ontvingen wij over hem de volgende gegevens: Op 12 Mrt. 1612 voldoet hij zijn gildegeld te Haarlem. Hij moet geboren zijn pl.m. 1587 te Weesp. Hij was gehuwd met Aefge Willemsdr, dochter van Willem Gijsbrechtsz, brouwer in de Twee Haringen te Haarlem, en van Guertje Dirks. Op 24 Jan. 1618 koopt Cornelis tesamen met zijn zwager Eduard Jacobsz. een huis, erf en brouwerij genaamd „de Trompet", gelegen aan het Spaarne te Haarlem, voor 19000 Carol. gld. Blijkbaar bezaten zij ook tesamen het bierhuis van „de Gecroonde Buijs" in de Clerckstege aldaar, dit wordt althans door hem op 15 Mei 1627 verkocht aan Sr. Jonas Segers, Raad en Vroedschap te Haarlem. Intussen was hij, Cornelis, eigenaar geworden van „de Twee Haringen", de brouwerij van zijn schoonvader. Uit het testament, dat hij op 24 Febr. 1635 te Haarlem passeert, leren wij de namen van zijn kinderen kennen: Geerte en Roeland. In tegenstelling tot zijn Weesper verwanten beleed Cornelis de Doopsgezinde godsdienst, evenals de gehele familie van zijn schoonouders. Bij het passeren van testament was hij reeds ziek, en spoedig daarop moet hij gestorven zijn, want op 17 Maart d.a.v. wordt zijn vrouw weduwe genoemd. Op 7 Dec.1639 doet zij ⅓ deel van „de Trompet" aan haar zwager Eduard Jacobsz. over en testeert op 22 Juni 1641 te Haarlem. In het jaar daarvoor had zij „de Twee Haringen" reeds over gedaan aan haar zoon Roeland Cornelisz. van Lockhorst, die op 22 Juni 1636 te Haarlem voor schepenen gehuwd was met Baertgen Claes Abbas. Roeland sterft echter spoedig en wordt op 11 Jan.1642 te Haarlem begraven. Roelands zuster Geertgen Cornelisdr. van Lockhorst huwde in Dec. 1642 te Haarlem met Eduard Sijbrants Feijtama, die in 1643 als eigenaar van „de Twee Haringen" voorkomt. Eduard is ook voogd over de beide kinderen van Roeland, wier namen helaas niet in de akten genoemd worden. Aefge Willems, de weduwe van Cornelis Boudewijnsz. van Lockhorst leeft nog op 28 Aug.1643, doch is vóór 27 Dec.1645 overleden.
  3. Weijntge Boudewijnsdr, de enige (?) dochter van Boudewijn Willemsz. Zij tekent op 24 April 1604 te Amsterdam in met Antonie Bruijningh Fransz, vermoedelijk werd hun huwelijk te Weesp gesloten, waar Anthony zich vervolgens als brouwer vestigde. Later vinden wij hem echter als bierschooier te Amsterdam op de N.Z. Kolk „In de vergulde Sleutel". Hij sterft aldaar kort vóór Mrt. 1629 [44]. Weijntgen is na het over-lijden van haar man wederom metterwoon naar Weesp teruggekeerd en heeft daar een actief aandeel gehad in de compagnie, door haar broeders met haar gevormd tot exploitatie van hun vaders brouwerij, zodat zij ook haar aandeel kreeg in de later gerezen moeilijkheden [45]. Voor haar en haar broeders Hendrik en Pieter vestigt hun vader op 27 Oct. 1630 [46] een hypotheek van 5000 gld. op zijn brouwerij, vermoedelijk met het doel te voorkomen, dat zijn kinderen het slachtoffer zouden worden van de naderende catastrofe. Dat doel heeft hij echter hiermede niet bereikt, daar de kinderen later dit bedrag toch ter beschikking van de crediteuren moesten stellen. Na de dood van haar vader en de executoriële verkoop van haars vaders huis, vestigt zij zich te Leiden, waar zij zich op 6 Juni 1635 door Jan van Banchem, griffier der stad, laat assisteren wanneer zij met haar broeders de bierstekerij „de Sleutel" verkoopt.

Na deze beschouwing over de kinderen van Boudewijn Willemsz. willen wij nog iets zeggen over zijn broeder Jan Willem Berensz. Het is hoogst waarschijnlijk, dat deze de oudste van hen beiden was. Wij zien hem dan ook meer op de voorgrond treden dan zijn broeder Boudewijn, die vermoedelijk zijn opkomst te danken had aan een voor hem voordelig huwelijk.

Jan Willem Berensz. komt reeds op 14 Mei 1579 voor als gehuwd met Jannetje Gijsbertsdr. [47]. In 1584 is hij schepen van Weesp, evenals in 1590; in 1593 wordt hij verkozen als „goede man" in een geschil [48]. Op 12 Aug.1594 transporteert hij aan Reijer Huessen 7 morgen land, geheten het Selland, die zijn moeder hem bij zijn huwelijk gegeven had [49]. Vijf dagen later transporteert hij een huis en hofstede met 14 morgen land in Weesperkarspel, hem aangekomen van zijn schoonvader [50]. Het volgende jaar ontvangt hij in eigendom ½ van een huis en erf op de Hoochstraat „daar hij nu in woont” [51]. Had dit transport plaats op 15 Juni 1595, op 3 Aug.1595 transporteert hij wederom een huis en erf, hem aangekomen van zijn schoonvader Gijsbert Claesz. [52]. In het volgend jaar is hij wederom schepen, op 12 Juli 1596 wordt hij nog als zodanig vermeld, op 8 Oct. 1597 [53] blijkt hij reeds overleden te zijn, evenals zijn vrouw. Hun beider grafschrift wordt vermeld in de Genealogische en Heraldische Gedenkwaardigheden in en uit de kerken van Noord-Holland [54]. “Jannitgen Ghijsbertsdr. de huijsvrouw van Jan Willem Berents is gerust in den Heere den … Aug. Ao. 159. Jan Willem Berents is gerust in den Heere 10 April Aa. 15...". De ontbrekende jaartallen zullen dus als volgt gelezen moeten worden: Jan overleed 10 April 1597 en zijn vrouw in Augustus 1596.

In de reeds genoemde akte van 8 Oct. 1597 treden Bout Willemsz. en Pieter Gherijtsz. Preeckstoel op als ooms en voogden van de nagelaten kinderen. Blijkbaar ontstond er een geschil over de nalatenschap met Gherijt Lap, althans worden op 23 Maart 1599 arbiters aangewezen om uitspraak te doen [55]. Uit de ook reeds aange-stipte akte van 15 April 1602 blijkt dat Jan Willem Berensz. een broeder was van Boudewijn Willemsz. Dat hij een volle broeder van hem moest geweest zijn, wordt ook nog bevestigd door het feit dat Pieter Gherijtsz. Preeckstoel optreedt als oom van moederszijde van de weeskinderen, zodat Bout een oom van vaderszijde geweest moet zijn. De geslachtsnaam van zijn vrouw wordt niet in de akten ge-noemd. Hoogst waarschijnlijk behoorde zij tot het geslacht Visscher, een van de vooraanstaande geslachten van Weesp, en was zij een dochter van Ghijsbert Claesz. Visscher en Dieuwer Jan Cuijpersdochter.

Als hun kinderen vonden wij vermeld:

  1. Willem Jan Beerensz, die voor het eerst genoemd wordt in een akte van 3 Juni 1621, wanneer hij optreedt als voogd over Annetgen Pietersdr, weduwe van Thonis Jansz, die te Weesp vermoord was. Als bloedverwant van de verslagene wordt in deze akte ook genoemd IJsbrand Boudewijnsz, op wie wij nog zullen terugkomen [56]. Uit een akte van 21 Sept.1623 blijkt dat ook hij brouwer van beroep was en wel in de brouwerij genaamd „de Drie Bouten". Als zodanig zien wij hem dan ook her-haaldelijk in notariële akten optreden. In 1630 was hij burgemeester.

Hij was gehuwd met Jannitgen Hendricxdochter, dochter van Hendrick Aertsz Louff en Trijntgen Melisdochter [57]. In 1642 is hij Heemraad van de Hoge Zeeburch en in 1645 waarsman van Weesp. In een akte van 28 April 1644 vinden wij hem vermeld als Willem Jan Berensz. van Lockhorst „Hoghe Dijck heemraed ofte waersman van deselve Hoge Zeeburch". Ook in zijn handtekening, onder dit stuk geplaatst, noemt hij zich „van Lockhorst” [58]. Op 29 Juni 1646 geeft de Ed. Heere Willem Jan Beerensz. van Lockhorst, waersman en ontfanger v.an de Verpondinge deser stede, een volmacht op zijn zoon d'eersame Jan Beerensz. van Lockhorst om namens hem een deel van een huis te Bunschoten te transporteren [59]. Hij ondertekent deze akte nu weer zonder toevoeging van de naam van Lockhorst. Op 31 Maart 1653 maakt hij als de E. Willem Jan Beerensz. van Lochorst, oud Burgemeester, „zwak van lighaam te bedde leggende", met zijn vrouw Jannitje Hendriks Louff, een nieuw testament [60]. Zij ratificeren het door hem op 6 Sept.1634 verleden testament, doch vullen dit aan met allerlei nieuwe beschikkingen, vooral ten gunste van hun zoon Jan Beerensz. van Lockhorst. Uit dit testament blijkt dat hun dochter Griete Willems en haar tegenwoordige man Ghoosewijn van Schuijlenburg belangrijke bijdragen aan Willem schuldig zijn, o.a. nog over 10 ½ jaar renten voor het huis en de brouwerij, die zij van haar ouders voor 600 gld. per jaar gehuurd had. In totaal had haar vader een vordering op haar van 11424 gld. en 9 st. Of Willem soms spoedig daarop gestorven is, blijkt niet, wij troffen hem echter niet meer aan.

Zijn zoon Jan Beerensz. van Lockhorst noemden wij reeds. Wij vonden hem voor het eerst genoemd in een akte van 5 Nov. 1645, hij legt dan, als burger van Weesp en 31 jaar oud, een verklaring af [61]. Op 26 Juli 1652 is Jan Beerensz. van Lochorst, waarsman van Weesp, getuige bij het passeren van het testament van Gerrit Claesz. Cleijn, president schepen van Diemen, doch hij ondertekent de akte als Jan Beeresz. Hem troffen wij nog aan in een akte van 17 Sept.1656 wanneer hij voor schepenen van Weesperkarspel erkent 1000 gld. schuldig te zijn aan kerkmeesters van Weesp [62]. Naar het verdere verloop van zijn leven is geen onderzoek meer gedaan.

  1. Als tweede zoon van Jan Willem Berensz. vinden wij genoemd Mr. Gijsbert Beerensz, die in talrijke akten optreedt als advocaat en procureur voor ingezetenen van Weesp bij het gerecht aldaar. Een akte van 2 Juli 1624 noemt hem „doctor in de rechten" [63]. In een akte van 11 Mei 1630, verleden voor weesmeesters, assisteert hij met zijn broeder Willem, burgemeester, tezamen als haar voogden, hun zuster Grietgen wed. van Thijman Willems. [64]. Op 27 Dec.1640 assisteert hij zijn zuster nogmaals als voogd over haar dochter Jannitge Thijmans. Als zijn medevoogden treden in deze akte op zijn broeders:
  2. Willem en Gerrit Jansz. Cuijper. Laatstgenoemde noemt zich in zijn handtekening Gerrit Jan Beeresen en moet dus een broeder van Mr. Gijsbert en Willem geweest zijn, hetgeen bevestigd wordt door het feit, dat ook hij als oom en voogd over Jannetje Thijmans optreedt [65].
  3. Margriete, de enige dochter van Jan Willem Berensz. die wij in de akten aange-troffen hebben. Op 19 Juni 1625 [66] is zij reeds weduwe van Thijmen Willemsz. van der Nes. Op 27 Dec.1640 compareert zij bij het passeren van de huwelijksvoor-waarden van haar dochter Jannitge Thijmansz. met Barend Crans [67]. Margriete moet na die datum hertrouwd zijn met Claes Loenen, van wie zij op 12 Mei 1653 ook al weer weduwe is [68]. Op 14 Mei d.a.v. ratificeert zij de testamentaire dispositie door haar eerste man op 8 Aug. 1619 te Weesp gepasseerd (deze akte is niet bewaard gebleven).

Keren wij terug tot ons uitgangspunt, dan zien wij dat Boudewijn Willemsz. en Jan Willem Berensz. drie zusters hadden, die alle genoemd worden in een akte van 26 Juni 1607.

In deze akte compareren Jan Gherijtsz. Cuijp als man en voogd van Anna Willemsdochter, Boudewijn Willemsz. voor zich zelf en als voogd over zijn zuster Marie Willemsdr, en Wernaer Henricsz. van Bronckhorst als voogd over Truije Willemsdochter. Zij treden op als medeërfgenamen van wijlen Boudewijn Jansz. en transporteren in die qualiteit elk van hen ⅕ part van het ½ huize door Boudewijn nagelaten. Er zijn echter slechts 4 comparanten, Boudewijn, Anna, Marie en Tuije, terwijl er 5 parten zijn. Dit vijfde part zal op Jan Willem Berensz. vererfd zijn, die ook de overige ⅘ parten aangekocht had, doch vóór het transport ervan overleden was, zodat nu aan zijn kinderen en erfgenamen getransporteerd wordt [69].

De andere helft van het door Boudewijn Jansz. nagelaten huis aan de Hoochstraat was vererfd op Jan en Willem, zoons van zekere Gherijt, en op hun zuster Trijn gehuwd met Reijer Willemsz. van Hoorn, die hun helft reeds op 15 Juni 1595 aan Jan Willem Beerensz. getransporteerd hadden [70].

Helaas blijkt uit de akte van 26 Juni 1607 niet op welke wijze Warnar Henricsz. van Bronckhorst met de comparanten verwant was. In Elias [71] lezen wij dat Hendrick Warnarsz. van Bronckhorst, brouwer te Weesp, overl. 30 Jan.1581, gehuwd was met Gesitgen Cornelisdr. van Lockhorst. Als Gesitgen Cornelisdr. assisteert zij haar zoon Warnar Henricksz. van Bronckhorst bij zijn huwelijksintekening ter pui te Amsterdam met Beertgen Dirksdochter, 1 Dec. 1584 [72]. Het stond dus wel vast, dat Warner nauw aan de Lockhorsten geparenteerd was door zijn moeder, maar daarmede hield onze wetenschap dan ook op, want ook aan Elias was blijkbaar de samenhang van Gesitgen Cornelisdochter met de overige door hem besproken Lockhorsten niet bekend. Het onderzoek scheen hiermede vastgelopen te zijn en toch stond het wel vast, dat Boudewijn Willemsz. en zijn voorgeslacht al vroeger in betrekking tot Weesp gestaan hadden. Zij moesten daar ook al eerder landbezit gehad hebben, daar wij zowel hem als zijn broeder Jan enige malen als belending van percelen land genoemd vonden.

In geen enkele akte echter was de naam van hun vader, die dus Willem Berensz. moest heten, teruggevonden. Het doel van het onderzoek scheen dus, ondanks alle vondsten, niet bereikt. Wel waren 12 generaties van de stamreeks uit het Adelsboek komen te vervallen, doch wij waren er noch in geslaagd Willem Beerensz. tot een reëel persoon te maken, noch was de naam van de vrouw van Boudewijn Willemsz. bekend geworden. De gemaakte aantekeningen nog eens overziende werd onze aandacht getrokken door een akte van 23 Mei 1721 [73], gepasseerd voor Notaris Baltus van Heumen te Weesp. Hierin compareert een Jacobus Lockhorst als in huwelijk hebbende Marritie Jacobs, wonende tot Muijden, doch op het passeren hier present. De inhoud van deze akte doet momenteel niet verder ter zake, van belang was het feit dat er blijkbaar te Muiden Lockhorsten gevonden werden. Een onder-zoek naar deze naamgenoten bracht een belangrijke akte aan het licht. Op 29 Dec. 1600 [74] transporteren name-lijk voor schepenen van Muiden, Werner Hendricxz. van Bronckhorst, burgemeester tot Weesp, en Hendrick van Bronckhorst, ver-vangende tezamen haar broeder Vincent van Bronckhorst, en Boudewijn Willemsz. als man en voogd van Hillegont Hendricksdochter, zijn huisvrouw, een huis en erf te Muiden „alles conformite als het haer van Ida Cornelisdr. haer sa. moeder is vercocht en getransporteert volgende den besegelde quitschelding van date 11 Oct.1588 daarvan zijnde". Uit deze akte blijkt dus, dat Boudewijn Willemsz. gehuwd was met Hillegont, dochter van Hendrick van Bronckhorst en Ida Cornelisdochter. Zoals wij reeds zagen, noemt Elias als vrouw van Hendrik van Bronckhorst: Gesitgen Cornelisdr, doch in een noot [75] wijst hij er op dat het M.S. Backer haar Ida Cornelisdr. van Lockhorst noemt. Nu eenmaal vast stond dat zij inderdaad in de akten Ida Cornelisdr. genoemd wordt, werd zij in tal van Weesperakten terug-gevonden.

Nog eenmaal troffen wij Boudewijn Willems in een Muidense schepenakte aan, en wel die van 6 Mei 1608: Boudewijn Willemsz. poorter en brouwer te Weesp, transporteert dan land in Cleijn Muijden gelegen. Een hernieuwd onderzoek werd nu ingesteld naar Ida (Gesitge) Cornelisdochter, die immers ook de naam Lockhorst gevoerd zou hebben. Bij dit onderzoek naar Ida Cornelisdochter in Weesper archivalia, werd onze aandacht getrokken door een akte van 18 Nov. 1581 [76].

Bij deze akte vestigt Jan Thijmansz. een jaarlijkse rente van 11 gld. op een stuk land, groot 4 morgen, gelegen over de Vecht, en geheten 't Brelant, en belend aan de O.z. door Weyn Bouts en aan de W.z. door Henric Gerritsz. Louff. Nu deed deze Weijn Bouts sterk denken aan Weijntje Boudewijnsdochter, de dochter van Boudewijn Willemsz. zoals wij reeds gezien hebben. Bovendien was dit „Breland" geen onbekende klank. Op zoek naar de geschiedenis van het „Brelant" vonden wij het terug in een transportakte van 6 Juli 1615 [77]. Op genoemde datum transporteren de voogden van Pietertgen Govertsdr. aan Henrick Boudewijnsz, brouwer deser stede, 4 morgen lands genaamt 't Breelant, gelegen aan de Vecht, belend aan de Wz. door Gerrit Heijnricsz. Louff en aan de O.z. door Boudewijn Willemsz. Vinden we dus in 1581 Weijn Bouts .als belending, in 1615 was zij blijkbaar in het bezit van dit buurland opgevolgd door Boudewijn Willemsz. Een transportakte van het Brelant werd tussen 1581-1615 niet gevonden, het land moest dus van Weijn Bouts op Boudewijn Willemsz, vererfd zijn. Wie was nu echter deze Weijn Bouts? Het vinden van een transportakte van 3 Aug. 1595 Recht. Arch 2866, fol. 187">[78] ontsluierde ook dit geheim. Op die datum transporteren Weijn Boutsdr, weduwe van Willem Jansz, en Maria Willemsdr, weduwe van Hans van Boeren, geassisteert met Jan Gherijtsz. Cuijp, „haerluijder zwaeger ende voogd", aan Rijck Woutersz. Molenaer„een molenwerff buijten die Muijderpoort, de eerste molenwerff naest aen die stede". Weijn Boutsdr. was dus weduwe van Willem Jansz. Doch was deze laatste te identificeren met Willem Berensz, die wij vonden als Vader van Boudewijn Willemsz. en Jan Willem Berensz.? In de akte vinden wij ook genoemd Jan Gherijtsz. Cuijp, dezelfde naam vinden wij als die van de echtgenoot van Anna Willemsdr. de zuster van Boudewijn Willemsz.

Het is dus zeker, dat Weijn Boutsdr. de moeder was van Marie en Anna. Ook de betiteling van Jan Gherijts Cuijp als „zwager" bevestigt dit; van Marie is hij namelijk zwager in de betekenis, die wij nu nog aan dit woord hechten, van Weijn Boutsdr. is hij „zwager" in de oude betekenis van dit woord nl. die van „schoonzoon". Hiermede is dus vast komen te staan, dat Willem Berensz, de vader van Boudewijn, Anna, Marie, Truije en Jan, identiek is met Willem Jansz. gehuwd met Weijn Boutsdr. Weijn Boutsdr. is zeer waarschijnlijk een dochter van Boudewijn Jansz, zoon van Jan Huessen en Weijntje N., die in een akte van 14 Sept. 1557 voorkomen [79], want reeds op 22 Dec.1577 komt Weijn als belending voor van een stuk land, toebehorend aan Zwaen Reijner Huessen [80]. Zo vinden we haar nog op 8 Mei 1582 als Weijn Boutsdr. weduwe van Willem Jansz. als belending van Huesseszaet [81]. Ook in 1592, op 18 Juli [82] vinden wij Weijn nog als belending. Zelfs op 20 Jan.1598 [83] moet zij nog in leven geweest zijn, wanneer Jan Gherijts Cuijp optreedt als gemachtigde „van sijne huijsvrouwen moeder". Zelfs weten wij van haar nog, dat zij het beroep van „brouwster" uitgeoefend heeft, blijkens een akte op 24 Nov. 1585 voor schepenen van Muiden gepasseerd [84].

Wij weten dus nu, dat Boudewijn Willemsz. een zoon van Willem Berensz. alias Willem Jansz. was, zodat zijn naam evenals die van zijn kleinzoon voluit moet geluid hebben Willem Jan Berensz. Deze Willem was dus gehuwd met Weijn Bouts, maar schijnt zelf reeds overleden te zijn wanneer onze bronnen beginnen te spreken. Willem was dus weer een zoon van Jan Berensz. Het schijnt, dat de bronnen toch een tip van de sluier die door het ontbreken van archivalia over zijn bestaan ligt, willen oplichten, want in de schepenrol van Muiden bevindt zich in dato 26 Oct.1569 [85] een uitspraak van schepenen ten gunste van Anna Jan Berensz. weduwe, en ten laste van de erfgenamen van wijlen Jan Aertsz. Helaas blijkt uit het vonnis niet waar het proces over liep. Gezien het feit dat de oudste zuster van Boudewijn Willemsz. eveneens Anna heet,ligt het voor de hand in Anna Jan Berensz.weduwe de grootmoeder van Boudewijn Willems te zien. Gaarne zagen wij deze hypothese door enig bewijsstuk gestaafd, de in het Rijksarchief aanwezige bronnen lieten ons echter In de steek.

Nu nog een enkel woord over de Lockhorsten die wij in Muiden aantroffen. Hun afstamming is als volgt:

  1. Boudewijn Jansz., schepen van Muiden 1581, 1582. Op 21 Mei 1603 behoren hijzelf en zijn zuster Truijtge tot de medeërfgenamen van Ponciaen Hermansz. wijlen schout van Muiden. ll. IJsbrand Boudewijnsz., vermoedelijk zoon van Boudewijn Jansz, schepen van Muiden in 1617. In Transportakten van 1615, 1617 en 1620 wordt hij vermeld. Overleden vóór 14 Aug.1640, getrouwd met Cornelisgen Cornelisdochter, weduwe 14 Aug.1640.
    1. Boudewijn Isbrantsz, zoon van IJsbrand Boudewijnsz. Hij huwt 19 Aug.1640, gereformeerd, te Muiden, met Neeltie Jansdr. Zij was blijkens haar huwelijkscontract met Boudewijn d.d. 14 Aug.1640 een dochter van Jan Miessen.

Uit dit huwelijk:

  1. IJsbrand Boudewijnsz, ged. Muiden 13 Oct. 1641
  2. Jan, ged. Muiden 4 Febr.1643
  3. Guertgen, ged. Muiden 11 Dec.1644
  4. Cornelis, volgt IV
  5. Sijmon, volgt Ivbis
  6. IJsbrand, ged. Muiden 15 Oct.1651, tr. Muiden 7 Febr.1677 Marritie Boonsz
  7. Geertje, ged. Muiden 4 Dec.1654, noemt zich 19 Febr.1681 Geertje Boudewijns Lockhorst.
    1. Cornelis Boudewijnsz., ged. Muiden 1 Dec.1646. Op 19 Juli 1682 noemt hij zich Lockhorst; hij huwt 14 Mei 1674 Anna de Neeve.

Hieruit: 1. Neeltje, ged. Muiden 24 Febr.1675

  1. Anna, ged. Muiden 29 Sept.1680
  2. Boudewijn, ged. Muiden 19 Juli 1682
  3. Francois, ged. Muiden 16 Juli 1684
  4. Cornelia, ged. Muiden 19 Nov.1685
  5. Jan Cornelisz Lockhorst, ged. Muiden 19 Mrt.1687, tr. Muiden 26 Aug. 1713 Neeltje Jans Koster, weduwe van Cornelis Cornelisz. Leegwater, van Eertswoude
  6. Maria, ged. Muiden 13 Febr. 1689
  7. Jacobus Kornelisz. van Lockhorst, j.m. van Muijden. Zijn doop werd niet gevonden, vermoedelijk werd hij gedoopt tussen 1675-1680, in welke jaren de inschrijvingen klaarblijkelijk zeer onvolledig geschied zijn, tr. 29 Jan.1702 te Muiden Marretie Jacobsdr, j.d. van Kolhorn. Dit zijn de echtelieden die op 23 Mei 1721 een procuratie geven te Weesp.

IVbis. Sijmon Boudewijnsz, noemt zich op 3 Sept. 1679: Sijmon Lokhorst, tr. 25 Nov. 1674 Muiden Aeltie Poulus, j.d. wonende te Amsterdam.

Hieruit:

  1. Boudewijn, ged. Muiden 24 Nov. 1675
  2. Neeltje, ged. Muiden 3 Sept.1679
  3. Neeltje, ged. 19 Febr. 1681
  4. Boudewijn, ged. Muiden 29 Juli 1682
  5. Paulus„ ged. Muiden 8 Dec.1683
  6. Geesje, ged. Muiden 22 Febr.1688
  7. Boudewijn, ged. Muiden 30 Oct.1689.

Verschillende van de genoemde personen lieten nakomelingen na, die de naam Lokhorst zijn blijven dragen. Zij hebben zich echter in het algemeen maatschappelijk niet kunnen handhaven, verschillende naamgenoten trouwen pro deo.

Voor het onderzoek naar de oorsprong der Lockhorsten waren zij echter van geen belang; zij blijven dan ook verder onbesproken.

Overzien wij de resultaten van onze beschouwingen nog eens dan blijft het raadsel-achtig, wat de beide behandelde geslachten er toe gebracht heeft de naam „Lockhorst" aan te nemen.

In het Weespergeslacht wordt de naam niet gevonden vóór 1631, behalve dan bij Cornelis, de Haarlemse brouwer, maar hij zal de voor- en achternaam van de vader van zijn grootmoeder van moederszijde geërfd hebben. Dit kan echter niet gelden voor de overige leden van dit geslacht, want Cornelis was zoals wij zagen een zoon van Boudewijn Willemsz. en Hillegond, dochter van Hendrik van Bronckhorst en IJda Cornelisdochter (van Lockhorst), terwijl wij tevens gezien hebben dat ook nakomelingen van Jan Willem Berensz, de broeder van Boudewijn Willemsz de naam Lockhorst gevoerd hebben. De vader van de beide broeders was Willem Jan Berensz. Diens vrouw Weijn was weer een dochter van Boudewijn Janssoon van Huessen, ook van háár kan dus de naam Lockhorst niet gekomen zijn. Een theoretische mogelijkheid blijft er dan, dat de vader van Willem Jan Berensz. bijvoorbeeld gehuwd was met een dochter van een Willem van Lockhorst. Maar hoe staat het dan met de Muidense Lockhorsten? Merkwaardig is het te zien, dat hun stamvader Boudewijn Jansz. heette en een zuster Truijtje had. Maar zijn tijdgenoot Boudewijn Willemsz. te Weesp had óók een zuster Truijtje. Is het vreemd als zich hier de gedachte aan verwantschap opdringt? Zij zouden b.v. neven geweest kunnen zijn, maar dan moet dus de gemeenschappelijke afstamming uit Lockhorst liggen vóór Willem Jan Berensz, dus bij Jan Berensz. zelf die geboren moet zijn ± 1510; of mogelijk nog vroeger. Maar dan blijft het vreemd, dat de naam Lockhorst meer dan 100 jaar niet gebruikt wordt, en dat men zich dan opeens het bezit van die naam bewust wordt. Moet men aan usurpatie denken? Doch hoe komt het dan, dat er zowel in Weesp als in Muiden een familie is die zich die naam toe eigent ?

Noten

  1. Recht. Arch no. 2815
  2. Recht. Arch no. 2815
  3. Recht. Arch no. 2815
  4. Schepenrol Weesp, Recht. Arch 2816
  5. Schepenrol Weesp, Recht. Arch 2816 akte 4 Mrt.1599
  6. Schepenrol Weesp, no. 2816, dd. 23 Mrt., 27 Apr., 18 Mei en 31 Aug. 1599
  7. Recht. Arch 2867, fol. 55v
  8. Schepenrol, Recht. Arch 2816
  9. Schepenrol, Recht. Arch 2816
  10. Schepenrol, Recht. Arch 2816
  11. 11 Juni 1605, Schepenrol, Recht. Arch 2816
  12. Not. Arch. Weesp no. 5171
  13. Recht. Arch. 2821, fol. 2
  14. op 22 Apr. 1630 voor 1000 gld., op 15 Oct. voor 2000 gld
  15. Not. Arch 5171
  16. Recht. Arch 2871, fol. 188
  17. Recht. Arch 2868, fol. 81
  18. Recht. Arch 2869, fol. 130vs, 131 en 168v
  19. Not. Arch no. 5172
  20. Not. Arch Weesp no. 5171
  21. Recht. Arch no. 2870, fol. 7v
  22. Recht. Arch no. 2870, fol. 64
  23. Recht. Arch no. 2870, fol. 70v
  24. Recht. Arch Weesp 2871, fol. 200vs. en 203
  25. Recht. Arch Weesp 2869, fol 139vs
  26. Not. Arch. no. 5171
  27. Recht. Arch no. 2870 fol. 64
  28. Not. Arch Weesp 5176
  29. Not. Arch Weesp 5171
  30. Not. Arch Weesp 5172
  31. Not. Arch Weesp 5172
  32. Not. Arch Weesp 5171
  33. Recht. Arch no. 2871, fol. 23vs
  34. Not. Arch no. 5176
  35. Not. Arch no. 5171
  36. Recht. Arch 2870, fol. 136vs
  37. Recht. Arch 2871, fol. 4
  38. Recht. Arch 2871, fol. 91
  39. Recht. Arch. 2873, fol. 140
  40. Not. Arch 5179
  41. Not. Arch 5180
  42. Recht. Arch 2870, fol. 91
  43. Recht. Arch 2871, fol. 3vs
  44. Elias, „De Vroedschap van Amsterdam" II, blz. 855
  45. Recht. Arch 2870, fol. 136v
  46. Recht. Arch 2870, fol. 19v
  47. Recht. Arch 2863, fol. 41
  48. Recht. Arch 2816, fol. 41
  49. Recht. Arch 2866, fol. 26
  50. Recht. Arch 2866, fol. 26
  51. Recht. Arch 2866, fol. 71
  52. Recht. Arch 2866, fol. 80
  53. Recht. Arch 2816
  54. Deel V, pag. 130
  55. Recht. Arch 2816
  56. Not. Arch. 5171
  57. Recht. Arch 2871, fol. 160, akte dd. 26 Juni 1635
  58. Not. Arch 5176
  59. Not. Arch 5187
  60. Not. Arch 5192
  61. Not. Arch 5187
  62. Recht. Arch 2874, fol. 98vs
  63. Not. Arch 5172
  64. Recht. Arch 2933, fol. 373
  65. Not. Arch 5176
  66. Not. Arch 5172, zie ook akte 11 Mei 1630, noot 64
  67. Not. Arch 5176
  68. Not. Arch 5192
  69. Recht. Arch 2867, fol. 171
  70. Recht. Arch 2866, fol 71
  71. Vroedschap, dl. 1, p 529
  72. Vroedschap, dl. 1, p 532
  73. Not. Arch 5249
  74. Recht. Arch 2733, fol 105v
  75. Vroedschap, dl. 1, p 532, noot d
  76. Recht. Arch 2863, fol. 105vs
  77. Recht. Arch 2869, fol. 5 en 5vs
  78. Recht. Arch 2866, fol. 187
  79. Recht. Arch 2814
  80. Recht. Arch 2863 fol 24
  81. Recht. Arch 2863 fol 117
  82. Recht. Arch 2865 fol 118
  83. Recht. Arch 2816
  84. Recht. Arch 2705
  85. Recht. Arch 2705, fol. 8vs
  86. Recht. Arch 2932, fol. 1